Als leraar wil je kwalitatief goed onderwijs bieden aan je leerlingen. Open leermaterialen kunnen hier een bijdrage aan leveren. Open leermateriaal kan bijvoorbeeld bestaande lesmethodes verrijken en het lesaanbod gedifferentieerder en passender maken. Het geeft de leraar meer regie over zijn eigen lessen en maakt daardoor het beroep van leraar aantrekkelijker. Maar wat is op dit moment de rol van open leermateriaal in het onderwijs? En wat betekent dit voor leraren in de toekomst?
In dit interview spreken we met Robert Schuwer, voormalig lector Open Educational Resources bij Fontys Hogeschool en expert op het gebied van Open Education en open leermateriaal. We bespreken zijn visie op de rol van open leermateriaal voor de toekomstige leraar in het funderend onderwijs.
“Ik heb twee studies gedaan: eerst wiskunde en toen informatica. Ik ben gepromoveerd in de technische wetenschappen, meer specifiek op een onderwerp uit de kunstmatige intelligentie (AI). Mijn eerste baan was als docent wiskunde. Daarna heb ik zowel in het hoger onderwijs als in het bedrijfsleven gewerkt, voornamelijk in de informatica en informatiekunde.
Sinds 2006 ben ik bezig met open leermaterialen. Van 2014 tot 2022 was ik lector Open Educational Resources bij Fontys Hogeschool. Ook heb ik meegewerkt aan Wikiwijs. Sinds 2022 ben ik verbonden aan de Universiteit van Nova Gorica in Slovenië voor hun master Leadership in Open Education.”
“In mijn visie is Open Education een benadering van onderwijs die wordt gedreven door waarden en doelen. Het gaat erom wat je wilt bereiken met openheid in het onderwijs. Die openheid kan variëren van het gebruik van open leermaterialen tot andere vormen van openheid, zoals flexibiliteit in tijd, plaats en tempo van leren.”
– Robert Schuwer, voormalig lector Open Educational Resources bij Fontys Hogeschool en expert Open Education en open leermateriaal
“Open Education heeft geen vaste definitie. Het is een concept dat sterk afhankelijk is van de context waarin het wordt toegepast. In mijn visie is Open Education een benadering van onderwijs die wordt gedreven door waarden en doelen. Het gaat erom wat je wilt bereiken met openheid in het onderwijs. Die openheid kan variëren van het gebruik van open leermaterialen tot andere vormen van openheid, zoals flexibiliteit in tijd, plaats en tempo van leren. Het is belangrijk om eerst na te denken over de waarden die je wilt nastreven en vervolgens te bepalen welke instrumenten, zoals open leermaterialen, je daarbij kunnen helpen. Het doel bepaalt de middelen, niet andersom. Een middel om jouw doelen voor Open Education te bereiken kan open leermateriaal zijn.”
“Open leermateriaal kan bijdragen aan meer flexibilisering van onderwijs, inclusiviteit, gelijkwaardigheid en diversiteit. Er is ook een afkorting voor genaamd ‘EDI’: ‘Equity, Diversity and Inclusivity’. Dat zijn eigenlijk de waarden die de open beweging ook nastreeft.
Flexibilisering van onderwijs kan je op veel manieren invullen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan differentiatie. Om leerlingen gedifferentieerd onderwijs aan te kunnen bieden heb je een grotere variatie aan leermaterialen nodig dan uitgevers kunnen leveren. Het klassieke boek is vaak onvoldoende. Bij de invulling van flexibilisering kan je dus kijken welke rol open leermateriaal kan spelen door de grote hoeveelheid en diversiteit aan leermaterialen die beschikbaar zijn. Open leermateriaal is hierbij een middel dat ingezet kan worden.
Daarnaast biedt open leermateriaal ook de mogelijkheid om het onderwijs flexibel in te richten. Door te zorgen dat leerlingen bijvoorbeeld op afstand deel kunnen nemen aan onderwijs, wordt de toegankelijkheid hiervan vergroot. Dit kan dan vervolgens weer bijdragen aan gelijke kansen en inclusie.
Een andere reden waarom open leermateriaal kan bijdragen aan het realiseren van deze waarden, heeft te maken met het financiële aspect. In het funderend onderwijs in Nederland speelt dit misschien minder door de aanwezigheid van het boekenfonds. Echter, in veel andere landen vormen financiële drempels een belemmering voor deelname aan onderwijs. Wereldwijd zijn er daarom initiatieven die open leermateriaal inzetten om kansenongelijkheid tegen te gaan.
Het onderzoek naar open leermateriaal is voornamelijk gericht op het hoger onderwijs. Er is erg weinig onderzoek dat zich afspeelt in het onderwijs voor kinderen van 5 t/m 18 jaar en in praktisch beroepsonderwijs. Om gelijke kansen voor iedere wereldburger na te streven, is het van belang dat er meer aandacht komt voor deze groepen.”
“Keurmerken en kwaliteitsmodellen kunnen […] helpen bij het waarborgen van kwaliteit van open leermateriaal.”
“De kwaliteit van open leermateriaal begint bij de maker van het materiaal. Vervolgens ligt er een gemeenschappelijke taak bij de vakcommunity’s. Denk hierbij aan de vaksecties op scholen, of online groepen die met elkaar leermateriaal ontwikkelen en uitwisselen. Op een gegeven moment moet de community het overnemen als de maker ermee stopt. Keurmerken en kwaliteitsmodellen kunnen hen helpen bij het waarborgen van kwaliteit van open leermateriaal. Het systeem rondom keurmerken is nu nog niet goed genoeg ontwikkeld. Daar moeten we meer aandacht aan besteden om de kwaliteit te kunnen garanderen voor leraren die open leermateriaal willen gebruiken.”
“Nederland loopt voorop met het gebruik van open leermaterialen, vooral dankzij de stimulerende initiatieven van de overheid. Wikiwijs was het eerste door de overheid geïnitieerde initiatief op open leermaterialen ter wereld. Daarna volgden andere door de overheid gefinancierde initiatieven zoals de Stimuleringsregeling Open en Online Onderwijs, IOL, Npuls en het Versnellingsplan. De vorige regering heeft open science en open access zelfs opgenomen in het coalitieakkoord. Open science is een beweging die streeft naar het opener maken van het gehele wetenschappelijke proces, inclusief het delen van data, methoden en resultaten, en het bevorderen van samenwerking en transparantie in onderzoek. Open access is een specifiek onderdeel van open science dat zich richt op het vrij toegankelijk maken van wetenschappelijke publicaties, zodat iedereen zonder financiële, juridische of technische barrières toegang heeft tot deze informatie.
Hoewel Nederland vooroploopt, kunnen we ook leren van good practices in andere landen. Een goed voorbeeld is de Noorse NDLA (National Digital Learning Arena). Dit is een door de overheid geïnitieerd platform, vergelijkbaar met Wikiwijs, waar leraren betaald worden om kwalitatief hoogwaardig leermateriaal te ontwikkelen en updaten. 97% van de Noorse leraren in het basisonderwijs kent de NDLA en het grootste deel gebruikt het materiaal. Het Noorse initiatief toont aan dat een gecentraliseerde aanpak met overheidsfinanciering en kwaliteitsborging door betaalde leraren kan leiden tot een hoge adoptiegraad van open leermateriaal.”
Tip: bekijk ook het kwaliteitsmodel van Impuls Open Leermateriaal!
“Leraren moeten eerst duidelijk hebben: What’s in it for me? En: ‘wat voegt dit toe voor mijn leerlingen?“
“Een belangrijk perspectief dat vaak gemist wordt in het gesprek over open leermaterialen, is de ondersteuningsstructuur. In het hoger onderwijs is er een uitgebreide ondersteuningsstructuur waarbij docenten zich kunnen concentreren op de inhoud, terwijl andere taken zoals het uploaden, metadateren en auteursrechtbeheer door gespecialiseerde medewerkers worden uitgevoerd. Deze medewerkers kunnen onderwijskundigen, juridische medewerkers, ICT-medewerkers en bibliotheekmedewerkers zijn.
In het funderend onderwijs ontbreekt vaak een dergelijke structuur. Het zou nuttig zijn om een vergelijkbare ondersteuningsstructuur te implementeren, zodat leraren zich kunnen richten op het lesgeven en de inhoud, terwijl andere taken door gespecialiseerde medewerkers worden afgehandeld. Dit kan op schoolniveau, bestuursniveau of mogelijk landelijk worden geregeld. Het is belangrijk om niet alleen te focussen op de technische infrastructuur, maar ook op de organisatorische infrastructuur om het gebruik van open leermaterialen te optimaliseren.
Daarnaast bleek uit onderzoek in het hoger onderwijs dat het erg belangrijk is dat leraren weten wat voor hen de meerwaarde is van werken met open leermateriaal (Schuwer, 2017). Het gaat dan om de waarom–vraag. Die waarom–vraag kan voor de onderwijsinstelling als geheel anders zijn dan voor de individuele leraar. Het is dan vervolgens van belang om te achterhalen wat de leraar nodig heeft. Denk aan vragen als: ‘Hoe ziet jouw ideale les eruit?’, ‘Wanneer ga je echt weg met veel energie?’ en ‘Wat hindert jou om deze ideale les te geven?’.
Vanuit hier kan geanalyseerd worden hoe open leermateriaal een bijdrage kan leveren aan het realiseren van de ideale les. Soms kan dit niet, dat kan ook. Open is niet iets wat voor alle problemen in het onderwijs de oplossing is. Echter, op het moment dat je de leraar op deze manier benadert, kan deze nagaan hoe open leermateriaal hem/haar kan ondersteunen in zaken die hij/zij belangrijk vindt, in plaats van dat het alleen maar over technische kanten gaat zoals hoe je omgaat met auteursrecht en open licenties. Bij dit laatste haken leraren al snel af. Dit is natuurlijk ook belangrijk, maar leraren moeten eerst duidelijk hebben: What’s in it for me?”
“Ik zie niet veel verschil met de huidige rol van leraren in het funderend onderwijs. Wel zal er een continue ontwikkeling nodig zijn om technologische voortgang bij te houden en die effectief in lessen in te zetten. Kunstmatige intelligentie zal bijvoorbeeld een belangrijke rol gaan spelen.
Het zou bijvoorbeeld kunnen dat de leraar van de toekomst AI-tools kan inzetten om eerste versies van leermateriaal te genereren. Maar we moeten ook nadenken over nieuwe vormen van leermateriaal, zoals een verzameling prompts* waaruit AI-gegenereerd materiaal ontstaat. De kwaliteit daarvan moet dan wel gegarandeerd zijn voor de leerling. Echter, hoe de toekomst er in het onderwijs uit gaat zien is gewoon nog niet uitgekristalliseerd.”
“Om die vraag te beantwoorden, moet je denk ik eerst nagaan hoe de toekomstige leerling er uit gaat zien. Vanuit hier kan namelijk nagegaan worden wat de toekomstige leraar moet kunnen. Een manier om hier meer zicht op te krijgen zou het uitvoeren van een ‘futuring traject’ zijn. Hierbij ga je onderzoeken hoe je verwacht dat de toekomst er uit gaat zien met betrekking tot een bepaald onderwerp. Binnen het Versnellingsplan heb ik met andere onderzoekers uitgezocht hoe de leerling van de toekomst er waarschijnlijk uit gaat zien en wat de rol van digitale leermaterialen zal worden. Als je hier een visie op hebt, dan kan je vervolgens nagaan wat de toekomstige leraar moet kunnen. Het onderzoek dat wij deden was echter voor het hoger onderwijs, maar zoiets zou je ook voor het funderend onderwijs kunnen doen.
Verder denk ik dat leraren continu moeten ontwikkelen vanuit een basis. Ik denk dan aan de ADEF kennisbasis of de kennisbases van 10voordeleraar. De ADEF en 10voordeleraar kennisbases zijn beide instrumenten om de kwaliteit van lerarenopleidingen in Nederland te waarborgen. Ze beschrijven de minimaal vereiste kennis en vaardigheden voor afgestudeerde leraren, omvatten generieke en vakspecifieke onderdelen, en worden regelmatig gevalideerd en bijgewerkt. De ADEF kennisbasis is voor een aantal vakgebieden onderverdeeld in drie hoofddomeinen en integreert theoretische, methodische en praktische kennis om een complete voorbereiding voor aankomende leraren te waarborgen. Ik denk dat het belangrijk is dat leraren zo’n basis hebben en dat zij zich dan vanuit hier verder kunnen ontwikkelen.
Daarnaast is het van belang dat leraren begrijpen hoe ze open leermateriaal in kunnen zetten, hoe ze dit kunnen koppelen aan didactische werkvormen en welke effecten en mogelijkheden bepaalde keuzes hierin opleveren. Goed onderwijs zorgt dat het leerdoel of de leeruitkomst, de wijze van toetsing en het onderwijsontwerp op logische wijze gekoppeld zijn (de Constructive Alignment theorie van Biggs). Vervolgens nadenken over hoe open leermateriaal en bijpassende didactische werkvormen hier een plek in krijgen, is een interessante uitdaging.”
“Het is belangrijk dat leraren snappen hoe ze open leermateriaal kunnen inzetten, hoe ze dit kunnen koppelen aan didactische werkvormen en welke effecten en mogelijkheden bepaalde keuzes hierin opleveren.”
“Hierbij komen meerdere facetten kijken zoals de eerdergenoemde ondersteuningsstructuur, de vakcommunity’s en het waardengedreven onderwijs, waarbij de leraren weten ‘what’s in it for me’ én ‘wat voegt dit toe voor mijn leerlingen’. Ook is het belangrijk dat leraren snappen hoe ze open leermateriaal kunnen inzetten, hoe ze dit kunnen koppelen aan didactische werkvormen en welke effecten en mogelijkheden bepaalde keuzes hierin opleveren.”